- Categorie: Coverstory, Premium

Ingetogen en uit noodzaak geboren
Mercedes-Benz 220 (W 187)
Na het einde van de oorlog waren de fabrieken van Mercedes-Benz volledig gebombardeerd, behalve een paar fabriekshallen in Sindelfingen. Hier stonden nog bruikbare hydraulische staalpersmachines van de 170-serie, zodat de productie in 1946 geleidelijk voor dit type kon worden opgestart. Het departement ‘Industriële Branche’ van de geallieerden gaven, dankzij de inzet van Kolonel Gerard B. O’Grady, Mercedes een staalquotum voor het produceren van auto’s, die uitsluitend bestemd waren voor overheid- en semioverheidsinstanties, zoals politie, douane, ambulancediensten en andere speciale eenheden.
Pas vanaf juli 1947 was de productie van ‘civiele auto’s’ weer toegestaan, maar dat viel door de schaarste voor de burgerbevolking in Duitsland, maar ook in een reeks andere landen, nog jarenlang onder een distributieregeling. De 170V werd op kleine punten aangepast, waarbij een upgrade het duidelijks in 1949 waarneembaar was bij het type 170S. Het lag in de lijn der verwachting dat Mercedes naast de viercilinders van de 170-serie ook weer traditioneel haar zescilindermodellen zou oppakken. Directievoorzitter Wilhelm Haspel en zijn ontwikkelingsmanagers Fritz Nallinger en Rudolf Uhlenhaut kregen het voor elkaar om binnen een aantal jaren de productiefaciliteiten op de rails te krijgen en daarnaast ook nog twee nieuwe modellen productierijp te maken. Men moet zich dit echter niet al te licht voorstellen. In een jaarverslag van Daimler-Benz AG lezen wij dat er een enorme schaarste heerste op de markt en dat de aanschaf van nieuwe productiemachines geen sinecure was, maar dat gold ook voor materialen, plaatstaal, tekenpapier, potloden, evenals toeleveranciersonderdelen. In de winter hielden de medewerkers in slecht verwarmde kantoren en werkplaatsen zichzelf warm door extra wollen kleding te dragen. De onderbezette ontwikkelingsafdeling, die keihard werkte aan nieuwe projecten, wist heel goed dat de druk van de concurrentie groot was en dat voor een volledig nieuw ontwerp zij veel tijd nodig hadden.
Sobere introductie en laaiend enthousiaste beursbezoekers
In 1949 was Mercedes-Benz met haar gefacelifte 170S als eerste Duitse automerk na de Tweede Wereldoorlog aanwezig op de Parijse Autosalon. Een jaar later stond zij met datzelfde type op de Amsterdamse RAI, maar nu gebroederlijk naast drie andere Duitse merken: Borgward, DKW en Volkswagen. In april 1951 presenteerde de Duitse auto-industrie zich aarzelend voor het eerst weer in Duitsland.
Na zes jaar productie van de oude vooroorlogse 170V-typen, weliswaar met ‘upgrades’, was Mercedes-Benz in 1951 weer helemaal terug op het internationale podium met twee nieuwe zescilindermodellen. De nieuwe modellen van Mercedes-Benz op de Frankfurter-Automobil-Ausstellung behoorden tot de topklasse van het leveringsgamma: de 300 Limousine (W 186/’Adenauer’, genoemd naar de eerste naoorlogse bondskanselier) was een volledig nieuw topmodel en de luxe middenklasse sedan 220 (W 187) was afgeleid van de 170S en uitgerust met een ultramoderne nieuwe zescilinder motor. Dat we te maken hadden met enthousiaste beursbezoekers bleek uit de krantenberichten over de overvolle toegangswegen naar het beursgebouw: de bereden politie te paard moest eraan te pas komen om alles ordentelijk te laten verlopen.
Duur
De Mercedes-Benz 220 was nog wel gebaseerd op de vooroorlogse carrosserieconstructie van de viercilinders 170V en 170S met een ruggengraadchassis van ovale buizen in een X-form, evenals hetzelfde ophangsysteem. Behalve de gloednieuwe zescilindermotor waren er nog technische verschillen in het remsysteem, de stuurschakeling en in de cardanas en achterbrug. Het ontwerp van de carrosserie was dankzij de diverse aanpassingen veel moderner gestileerd en minder progressief dan men toentertijd dacht. Het design behoorde tot de typische overgangsstyling van die jaren. Van de strak gelijnde spatschermen met separate koplampen bij de 170-typen naar de gebombeerde schermen met ingebouwde koplampen van de 220-modellen: het autotijdsbeeld van de jaren veertig en begin vijftig. De motorkap was één eenheid met de bekende Mercedes-grille. Het interieur straalde kwaliteit en comfort uit en werd verrijkt met zijruitventilatie en een nieuw verwarmings- en ventilatiesysteem met aanjager. Dit model was ontworpen voor een publiek dat de 170-serie te langzaam en ouderwets vond, maar zich de nieuwe 300-serie niet kon permitteren. Ten opzichte van de concurrentie was Mercedes duur. De nieuwe 300 Limousine kostte ƒ 25.750 en de 220 Sedan ƒ 16.850, terwijl de viercilinders 170Va respectievelijk 170S voor ƒ 8.200,- en ƒ 12.500,- in de Nederlandse prijslijst stonden van de Mercedes-Benz-importeur A.G.A.M.
Soepel en krachtig
De afdeling ‘Motoren-ontwikkeling’ had ruimschoots op tijd zijn doelstelling gehaald om met twee volledig nieuwe motoren te komen, die ook voor de toekomst de basis zouden leggen voor een eclatant succes in serieproducties en autosport. Naast de gloednieuwe zescilinder M186-motor voor de 300 ‘Adenauer’ was motorconstructeur Wolf-Dieter Bensinger erin geslaagd om de moderne zescilinder-lijnmotor, de M180, ruimschoots op tijd gereed te krijgen. Deze 2,2-liter 80 pk zescilinder met kopkleppen, een korte zuigerslag en een bovenliggende nokkenas, was voorzien van een veerbelaste kettingspanner met hydraulische demping. De voortreffelijke balans tussen krukas en nokkenas – de twee belangrijkste assen in een motor – waardoor trillingen nauwelijks werden doorgegeven, was een meesterwerk wat rustige loop en zuinigheid betrof. Om de olietemperatuur te kunnen beheersen, was de inhoud van de koelmantels vergroot en waren ze tegen de oliekanalen geprojecteerd. Een thermostaat regelde dan hoelang het koelwater in het koelblok moest blijven. Dit systeem gaf het voordeel dat men dunne motorolie kon gebruiken. Een ander detail was de verbeterde ontstekingsregelaar: met een draaiknop op het dashboard kon men zeer nauwkeurig de ontsteking regelen, beter dan ooit tevoren.
De 2,2-litermotor van 59 kW (80 pk) werd gekenmerkt door een litervermogen van 26 kW (36 pk), en een bruikbaar toerentalbereik tot 6.000 toeren per minuut en dat was toentertijd een nieuw terrein voor het merk. Het concept van Wolf-Dieter Bensinger werkte en de 220 leverde superieure prestaties. De elasticiteit van de motor maakte moeiteloos glijden over lange afstanden mogelijk. Bovendien leverde hij respectabele rijprestaties zoals een topsnelheid van 140 kilometer per uur.
De zescilinder 80 pk-motor, met de interne aanduiding M180, was een meesterwerk wat rustige loop en zuinigheid betrof
Productieaantallen
Bij de introductie van de 220-serie verving men gelijktijdig de 170S A- en B-Cabriolet en benadrukte daarmee de hoge eisen op het gebied van prestige met een uitgebreid aanbod aan carrosserieën, dat ook nog werd aangevuld met een coupé en diverse uitzonderlijke varianten op zevenenveertig geleverde chassis aan carrosseriebedrijven, zoals Binz, Lueg en IMA Mechelen.
Naast de 16.041 geproduceerde sedans stond het lage productieaantal van de overige 220-modellen. De exclusiviteit werd daardoor voor de 220 Cabriolet A met 1.278 en Cabriolet B met 997 eenheden alleen maar hoger. Maar de exclusieve 220 Coupé scoorde op dat gebied met slechts 85 exemplaren nog beter. Minder bekend zijn de politie-surveillancewagens en de radioverbindingswagens die de fabriek in eigen huis eenenveertig keer produceerde.
Het ‘overgangsmodel’
De limousine W 187 was tot juni 1954 en de tweedeurs uitvoeringen nog een jaar langer leverbaar als overgangsmodel naar de nieuwe moderne Ponton-typen 220a/220S (W 180) met een zelfdragende carrosserie. De 220 W 187 was in stijl van de oude 170V/S, maar was met zijn zescilinder 220 en de moderne styling, dankzij de facelift, een krachtig alternatief van voor zijn viercilinder stamvader.
Imago
Het chassismodel 220 W 187, als klassieke representant van de oude automobielschool, had de gedwongen overgangsperiode in het begin van de jaren vijftig overleefd. Grote voertuigen van een soortgelijk bouwconcept zouden als representatieve limousines of voor bijzondere doeleinden misschien nog afnemers vinden, maar in de massaproductie was een voorzetting van de in handarbeid uitgevoerde automobiel economisch gezien waanzin. De Amerikanen toonden aan hoe men in massaproductie kwalitatief goede voertuigen kon produceren en enkele Europese producenten hadden daaruit al hun les geleerd. Het tijdperk van chassismodellen zou pas bij Mercedes-Benz in 1962 definitief worden afgesloten bij de laatst geproduceerde 300 limousine (W 186/W 189), ofwel in de volksmond ‘300 Adenauer’, omdat deze representatieve auto dienstdeed bij de toenmalige Duitse bondkanselier.
De aan alle kanten harmonisch gevormde, niet overdadig met chroom gesierde en klassiek uitgevoerde Mercedes-Benz 220 werd vele jaren als het prototype van de ‘deftige wagen’ beschouwd, zonder dat deze geassocieerd werd met streberigheid en arrogantie. Als autobezitter bewees men over een goede smaak te beschikken en het getuigde eerder van een professionele positie dan van een maatschappelijke, want daarvoor was de Mercedes 220 niet modieus genoeg. In die jaren stond dit product eerder voor het burgerlijke, solide en conservatieve. Vergelijk de W 187 maar eens met de modellen van de Mercedes 230 (W 153) uit 1938. Nadrukkelijk progressief georiënteerde automobilisten hadden een Borgward, een Lancia of een Alfa Romeo. Deze auto’s waren evenwel niet beter of moderner, ze trokken net zoals de inzittenden alleen meer aandacht. De deftige Mercedes 220 was dus een begrip in de autowereld, ondanks zijn traditionele carrosserie. Hoe sterk de traditie bij Mercedes-Benz decennialang haar modellen bepaalde, viel onder andere af te lezen aan de iconische ster boven op de motorkap met de eveneens typerende Mercedes-grille, vormgegeven voor de koeling van de koelvloeistof in de radiateur. Wat eens was ontstaan als ‘vuldop’ voor koelwater is geworden een voorstelling van een onderliggende gedachte van veiligheid, comfort en betrouwbaarheid. Een inspirerende kracht die anno 2022 nog steeds bekend is en internationaal wordt uitgesproken als ‘het meest bekende logo in de wereld.’
Een representatief citaat uit het Zwitserse autotijdschrift ‘Automobil Revue’: ‘Deze uiterlijk onopvallende gezinsauto, waarvan het unieke karakter schuilgaat achter de gelijkenis met de bekende 170S, transformeert de bewondering die hij aanvankelijk wekt tijdens onze kennismaking in blijvend enthousiasme. Zijn wegligging lijkt zich aan te passen aan de wensen van de bestuurder. De 220 kuiert als een zorgzame moeder met haar kinderwagen of accelereert en rijdt als een vlotte chauffeur en dit alles zonder enige inspanning of overmatige concentratie van de chauffeur. Zelfs bij het rijden met hoge snelheid voelen de passagiers zich volledig op hun gemak.’
Technische gegevens Mercedes-Benz 220 (W 187)
Mercedes-Benz: | 220 sedan (220 Cabriolet A/B en Coupé) |
Geproduceerd: | Sedan: 7-1951 tot 8-1954; |
Cabriolet B: 7-1951 tot 5-1954; | |
Cabriolet A: 7-1951 tot 8-1955 en | |
Coupé: 5-1954 tot 8-1955 | |
Motor: | Type M180, 6-cilinder viertakt lijnmotor |
Boring x slag: | 80 mm x 72,8 mm |
Cilinderinhoud: | 2195 cc |
Maximaal Vermogen: | 80 pk (59 kW) bij 4.850 tpm |
Maximaal Koppel: | 14,5 mkg (142 Nm) bij 2.500 tpm |
Compressieverhouding: | 6,5:1 |
Carburateur: | Dubbele valstroomcarburateur, type ‘Solex 30PAAJ’, |
Inhoud Brandstoftank: | 65 liter |
Versnellingsbak: | Handgeschakelde bak, vier versnellingen, gesynchroniseerd |
Overbrenging (+ max.) : | I 3,68 (52km); II 2,25 (72km), III 1,42 (110km), IV 1,00 (140km) snelheid) en overbrengingsverhouding 4,44 |
Accu: | 6 V 75 Ah |
Voorvering: | Dubbele driehoeksdraagarmen, onafhankelijke vering d.m.v. schroefveren en rubber veerelementen, stabilisatorstang |
Achtervering: | Schommelas met hoog draaipunt, schroefveren met rubber hulpveerelementen en pendelassen |
Remmen: | Trommelremmen, hydraulisch op de vier wielen en parkeerrem mechanisch op de achterwielen |
Chassis en carrosserie: | X-type chassis, ovale stalenbuis, plaatstaal met houten frame |
Eigen gewicht: | 1.350 kg (1.440 kg) |
Maximaal gewicht: | 1.690 kg (Cabriolet A 1.680 kg en Cabriolet B 1.785 kg) |
Spoor voor/achter: | 1.315 mm /1.435 mm |
Wielbasis: | 2.845 mm |
Lengte: | 4.507 mm (Cabriolet B: 4.507 mm / Cabriolet A: 4.538 mm) |
Breedte: | 1.685 mm |
Hoogte: | 1.610 mm (Cabriolet B: 1.610 mm / Cabriolet A: 1.560 mm) |
Banden/Bandenmaten: | 6.40 x15 |
Draaicirkel: | ca. 11 m |
Acceleratie | 0-100 km/u: 21 s |
Topsnelheid: | 140 km/u (Cabriolet B: 140 km/u en Cabriolet A: 145 km/u) |